Meer OM in Wilders II!

De “Marokkanen-speech” van Geert Wilders tijdens de avond van de gemeenteraadsverkiezingen heeft tot extreem veel maatschappelijk debat geleid. Helaas voor Wilders heeft deze hysterische speech weinig steun voor hem opgeleverd en waarschijnlijk de integratie van Marokkanen juist bevorderd.

Nog los van het ridicule karakter van de uitspraken van Wilders die, als verliezende partij bij de gemeenteraadsverkiezingen in Den Haag, kennelijk meent de complete vreemdelingenwetgeving (inclusief internationale verdragen) opzij te kunnen zetten, dringt zich wederom de vraag op of Wilders zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 137d Wetboek van Strafrecht genoemde aanzetten tot discriminatie.

In het vorige Wilders-proces stond de politicus terecht wegens kritiek op de Islam. Nu heeft hij  expliciet over de “Marokkanen” gesproken en naar de letter van de wet is er noch sprake van een ras, noch van een geloof. Toch kan de context van de uitspraken met zich meebrengen dat de rechter de nauwe samenhang tussen het geloof en de nationaliteit voldoende zal achten om tot een veroordeling te komen. Met name kan het uitlokken van het scanderen van leuzen als “meer of minder” door de rechter uiteindelijk als het aanzetten tot discriminatie worden beschouwd.

Wilders zal zich er waarschijnlijk op gaan beroepen dat hij overmand werd door de euforie van de avond, maar dat het wat hem betreft alleen om criminele Marokkanen ging. Ik denk niet dat dit argument stand zal houden. Wilders is geen onbekende voor Justitie en is tijdens zijn vorige proces al gewaarschuwd dat hij zich op de grens van het strafrechtelijk toelaatbare begaf[1]. Wellicht kan het rechtscollege waarvoor Wilders zich zal moeten verantwoorden, hem hieraan herinneren.

Inmiddels hebben er vele groeperingen aangifte gedaan en zal – nog los van de beslissing van het Openbaar Ministerie om Wilders te vervolgen – er op zijn minst een verzoek hiertoe worden gedaan (artikel 12 Sv-procedure). Uit enquêtes blijkt dat ongeveer een derde van de bevolking wil dat Wilders wordt vervolgd. Het valt op dat de instantie, die in Nederland als enige het vervolgingsrecht heeft, in alle toonaarden zwijgt. Minister Ivo Opstelten vindt alleen dat PVV-leider Wilders zijn uitspraken terug moet nemen, terwijl Wilders al in het openbaar had aangekondigd niets terug te nemen.

Op zijn minst mag van het Openbaar Ministerie worden verwacht dat er een standpunt wordt ingenomen waaruit blijkt of de uitspraken het waard zijn om te vervolgen. Pas dan straalt het Openbaar Ministerie moreel gezag uit. Als het Openbaar Ministerie vindt dat Wilders verdachte is, dan is er alle reden om hem op zijn minst uit te nodigen voor een verhoor. Het is een zwaktebod dat het Openbaar Ministerie, dat in andere gevallen vrij actief is in het handhaven van de strafwet door middel van vervolging, deze vervolging nu laat afhangen van als eerste de aangiften. Want vergeet niet: het gaat hier niet om een klachtdelict, waarvoor een aangifte noodzakelijk is, maar om een zelfstandig vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie.

Welke keuze er ook wordt gemaakt, voor een proces tegen Geert Wilders is er meer OM nodig.

 

Maarten Pijnenburg
Advocaat in Amsterdam

info@pijnenburgadvocaten.nl

[1] Rechtbank Amsterdam, 23 juni 2011, LJN:BQ 9001.

Lees ook