Valselijk beschuldigd van zedendelict

bewijs

Strafzaken hebben veelal grote (negatieve) gevolgen voor de levens van verdachten en het leven van familieleden. De stempel ‘zedenzaak’ zorgt in veel gevallen voor extra problemen.  Bij veel mensen is toch snel de eerste gedachte: waar rook is is vuur. Maar is dit terecht? Het (vermeende) handelen van cliënten wordt regelmatig ten onrechte uitvergroot en feiten en omstandigheden krijgen vaak een onjuiste wending. 
In deze blog schrijft mr. Kötter over de keerzijde van het vaak eenzijdig belichte verhaal: het valselijk beschuldigd worden van een zedendelict. 

Feiten, aannames of vooroordelen? 

Regelmatig worden zedenzaken met grote letters beschreven in verschillende ochtendkranten. De gemiddelde ‘zedenzaak’ laat zich niet door een aantal zinnen samenvatten.

Dit brengt met zich dat een juiste en/of genuanceerde inhoud van die berichtgeving vaak ver te zoeken is. 
Eerder schreef ik ook al in een blog dat de ervaring leert dat men, zonder (volledig) geïnformeerd te zijn, vaak een feitelijk onjuiste en op vooroordelen gebaseerde mening heeft die op geen enkele wijze recht doet aan de werkelijkheid. 

Een voorbeeld: de man die seks heeft met een meisje van 15 jaar.
Men voegt aan deze informatie toe dat de zaak wordt behandeld door een meervoudige strafkamer van de rechtbank en dat een schadevergoeding is geëist door de minderjarige en het verhaal is af.

Te kort door de bocht?

Maar is dit niet te kort door de bocht? Welke informatie hebben we eigenlijk nodig om een oordeel over deze zaak te kunnen geven? Kunnen we überhaupt een oordeel geven over deze zaak?

Alvorens ik nader in zal gaan op het hiervoor gegeven voorbeeld, wens ik te benadrukken dat de personen die ik bijsta in deze zaken niet zijn te categoriseren.

Jong, ouder, opleidingsniveau, werk; zij zijn in alle opzichten een afspiegeling van de samenleving. De hiervoor aangehaalde zaak is hiervan een perfect voorbeeld. 

In deze zaak betrof het namelijk een 19-jarige ‘man’ die werd vervolgd voor het hebben van seks met zijn (toenmalige) 15-jarige vriendinnetje.

Uit deze extra informatie (het zeer beperkte leeftijdsverschil) volgt al dat de situatie een stuk genuanceerder ligt. 
Maar er was meer (onderliggende) informatie die van belang is bij het vormen van een juist oordeel. Zo was er tussen de twee tieners sprake was van een (affectieve) relatie, waren zij verstandelijk niet erg sterk en was er altijd sprake geweest van vrijwillige seks.

Het enkele gegeven dat door een (vermeend) slachtoffer een schadevergoeding wordt geëist maakt dit niet anders, omdat het zonder achtergrondinformatie, zoals de invloed van de ouders op de verklaringen en handelswijze van het minderjarige meisje, niet mogelijk is om vast te stellen wat de beweegredenen zijn voor het indienen van dit schadeverzoek. 

Hoe zit het juridisch?

Mijns inziens zal men bij het lezen van de hiervoor gegeven informatie al tot een veel genuanceerder oordeel dienen te komen. 

Ook uit de wet en de bijbehorende rechtspraak volgt dat een benadering die ‘zwart-wit’ is onjuist is. Er dient gekeken te worden naar nuances. 

In het hiervoor beschreven geval is artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht van belang. Uit dit artikel volgt dat hij die met iemand die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, buitenecht, ontuchtige handelingen pleegt, wordt gestraft met een gevangenisstraf vanten hoogste 8 jaren of een geldboete van de vijfde categorie.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het strafbaar stellen van ontucht strekt tot de bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.

Omstandigheden

Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de 12 en de 16 jaar het zogeheten ontuchtige karakter ontbreken.

Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de seksuele handelingen vrijwillig zijn. Hierbij dient ook gekeken te worden naar het leeftijdsverschil.

Ook kan de vraag van belang zijn of er sprake was van een (affectieve) relatie tussen de jonge personen en of er sprake was van een vorm van dwang.

Uit het voornoemde volgt dat in zijn algemeenheid geen scherpe afgrenzing kan worden gegeven.
Men kan dan ook zeker niet altijd de conclusie trekken dat sprake is van ontucht wanneer seksuele handelingen hebben plaatsgevonden bij een persoon die de leeftijd van 16 jaren niet heeft bereikt.

Vrijspraak

De hiervoor aangehaalde jongen van 19 is vrijgesproken.

De rechtbank was in het hiervoor aangehaalde voorbeeld van oordeel dat kon worden vastgesteld dat tussen de volwassen verdachte en de minderjarige sprake was van seksueel contact, waarbij tevens sprake was van seksueel binnendringen. Desondanks sprak de rechtbank de verdachte vrij, omdat – kort gezegd – het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen ontbrak. Mijns inziens sloeg de rechtbank hier de spreekwoordelijke spijker op z’n kop.

Maar ondanks deze vrijspraak zal door het behandelen van zijn strafzaak tijdens een openbare terechtzitting de nodige schade zijn aangericht.
De meningen staan klaar en de stempel wordt gedrukt.

Naar mijn mening is het dan ook zaak om juist in dit soort strafzaken niet enkel een juridisch verweer te voeren, maar ook tijdens de openbare terechtzitting naar voren te brengen welke impact dit soort aantijgingen op het leven van de verdachte hebben.

Zelf bijstand nodig bij een (zeden)zaak?  

Bent u dan wel iemand in uw omgeving beland in een vermeende zedenzaak?
U kunt altijd vrijblijvend contact opnemen met ons kantoor teneinde u te laten informeren over de mogelijkheden en kosten.

Via deze link kunt u meer lezen over bewijs in zedenzaken.

De strafbeschikking: een gedrocht

justitie

In deze blog gaat mr. J.E. (Justin) Kötter in op de strafbeschikking en de gevolgen die deze met zich kan brengen. Daarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden die er zijn om hiertegen in het geweer te komen.

Steeds vaker hoor ik van cliënten dat zij naast hun lopende strafzaak voor een ander aangelegenheid een strafbeschikking hebben gekregen. Cliënten geven hierbij vaak aan dat zij niet schuldig zijn, maar dat het bij de strafbeschikking maar gaat om een redelijk klein bedrag en dat zij deze gemakshalve maar hebben voldaan om juridische rompslomp te voorkomen.

‘Ik heb geen behoefte aan nog een rechtszitting waar ik mij dien te verdedigen tegenover een rechter! Het gaat ook maar een klein bedrag en dan kan ik dit ook achter me laten.’

Achter je laten? Helaas, zo werkt het niet.
Het voldoen en daarbij accepteren van de strafbeschikking kan grote gevolgen hebben voor uw toekomst! Ik licht dit toe.

Achtergrondinformatie

Allereerst wat achtergrondinformatie.

De in 2008 ingevoerde ‘strafbeschikking’ had als doel de doelmatigheid van de afdoening van strafzaken te vergroten. Zo zou de invoering van de strafbeschikking moeten zorgen voor minder werkdruk bij de rechtelijke macht.

De officier van justitie heeft, met de strafbeschikking in de hand, de mogelijkheid om minder ernstige strafbare feiten snel af te doen. Hierbij kan de officier een aantal straffen en maatregelen opleggen, te denken aan een taakstraf van 180 uur, een geldboete, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor maximaal 6 maanden, onttrekking van goederen aan het verkeer en een verplichting tot het betalen van een schadevergoeding.

Dit alles kan dus aan u worden opgelegd zonder dat er een rechter is die beoordeeld of dit juridisch gezien juist is. Reeds bij de invoering van de strafbeschikking werd hier al tegen ingebracht dat het uit rechtsstatelijk oogpunt onwenselijk is dat het mogelijk is dat een burger kan worden veroordeeld zonder dat de zaak is onderzocht door een rechter.

Strafblad

Opvallend genoeg volgt bovendien uit recent onderzoek dat de strafbeschikking niet eens heeft bijgedragen aan de door de wetgever beoogde vermindering van de werkdruk bij rechters.

Maar buiten het feit dat het zeer bezwaarlijk kan zijn dat een burger zonder tussenkomst van een rechter wordt veroordeeld terwijl deze burger wellicht onschuldig is, brengt de strafbeschikking andere negatieve gevolgen met zich mee.

Na het accepteren en voldoen hiervan volgt er een aantekening op uw Juridische Documentatie – in de volksmond: u heeft een strafblad!

Op dat moment is het goed mogelijk dat u problemen gaat ondervinden bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De cliënten waarover ik zojuist al sprak zijn hier vaak niet van op de hoogte en dit brengt met zich mee dat zij schrikken van de (eventueel) grote gevolgen.

Gezien de wijze waarop de strafbeschikking wordt gepresenteerd, begrijp ik erg goed de verwarring over de gevolgen van de strafbeschikking. ‘Voldoe maar even de boete’.

Wat kan u doen tegen de strafbeschikking?

Op het moment dat u het niet eens bent met de inhoud van de strafbeschikking kunt u verzet aantekenen. Na het aantekenen van verzet wordt de zaak alsnog door een strafrechter beoordeeld. Eventueel vertegenwoordigd door een advocaat kunt u zich dan alsnog uitgebreid verdedigingen tegen het tenlastegelegde feit.

Lees ook deze andere blog over de gevolgen van een strafbeschikking.

Heeft u een strafbeschikking gekregen en wenst u advies?
Of ondervindt u problemen bij het aanvragen van een VOG?
Neem dan gerust contact op met een van onze advocaten.

Man in spouwmuur – the sequel

Vorige week moest de vriendin voorkomen bij de politierechter in Rotterdam omdat ze haar vriend Guus had geholpen zich te onttrekken aan de politie – de man die uren ondersteboven klem had gehangen in de spouwmuur in haar badkamer.

Het verhaal van het vriendinnetje was dat ze niet anders kon dan hem verborgen te houden in haar huis, omdat haar vriend door haar toedoen zich had ontrokken aan zijn behandeling. Ze had hem helemaal in Friesland bezocht met het openbaar vervoer en durfde niet meer alleen terug. Haar vriend besloot haar daarom te vergezellen naar huis. Guus ging vervolgens niet meer terug naar de kliniek, maar verstopte zich in haar huis.

Iemand helpen uit handen van de politie te blijven is strafbaar. Dit heet begunstiging.

Mijn verweer dat het hier ging om een executie van een straf en niet om opsporing van een verdachte ter vervolging, werd van tafel geveegd. Mijn verweer dat het meisje niet wist dat haar vriendje in de kliniek zat in het kader van een strafrechtelijke veroordeling, sneed meer hout. Echter, dit verweer liep toch spaak omdat de politie meerdere keren bij haar aan de deur was geweest met de boodschap dat zij Guus zochten. Zij had hem toen niet verlinkt. Sterker; zij had hem zelfs geholpen door de spiegel voor het gat in de muur te hangen, terwijl zij toen dus al wist dat de politie hem zocht. 

Kort daarna werd zij meegenomen door de politie, kon de politie de man niet vinden want door de spiegel voor het gat was zijn verstopplaats niet zichtbaar, waardoor de man urenlang ondersteboven klem had gehangen, in die zeer benarde situatie.

Toen zij weer was vrijgelaten, kreeg zij hem zelfstandig niet uit het gat. Daar was ze te klein en niet sterk genoeg voor.

De politie vermoedde echter nog steeds dat de man bij haar in huis was, en stond prompt weer voor de deur, op zoek naar de man, precies op het moment dat zij hem uit het gat probeerde te krijgen, wat niet lukte. Toen de bel ging, ging cliënte de deur open doen, zonder de spiegel weer voor het gat te hangen. Pas toen werd de man gevonden. Zijn voeten staken uit het gat.  

De politierechter nam het mijn cliënte ondanks het hilarische tafereel kwalijk dat zij de politie bleef voorliegen en niet heeft gezegd waar hij was. Het was haar toen immers wel duidelijk dat de man in elk geval door de politie werd gezocht en zij had dat moeten melden.

Doordat mijn cliënte (en haar vriendje) genoeg ellende had(den) gehad van de hele situatie, zij flinke schade had gehad in haar badkamer, ging de politierechter wel mee in mijn verzoek haar geen straf op te leggen. Er volgde een schuldigverklaring zonder het opleggen van een straf. Een zgn. artikel 9a Sr. Een resultaat waar cliënte tevreden mee is.

Alkmaar, 22 februari 2017
Nancy Dekens

Het geheim van de advocaat

Onlangs ontving de bekende Amsterdamse strafpleiter Nico Meijering een dagvaarding op zijn deurmat. Niets bijzonders zult u zeggen, maar het was een dagvaarding met zijn eigen naam erop. Niet als verdachte, maar als getuige. Het had ermee te maken dat Meijering in een nieuwsprogramma had aangegeven dat het beleid van het Openbaar Ministerie inzake kroongetuigen juist tot meer liquidaties leidt, terwijl het niet of nauwelijks tot oplossing van liquidaties kan leiden. Meijering verwees hiermee naar de aanzienlijke kortingen die verdachten van huurmoorden in een strafeis konden “verdienen” wanneer ze, als ze gepakt werden,  een deal gingen sluiten met het Openbaar Ministerie. Meijering beriep zich op informatie die hij had verkregen via personen die geen klant waren van het kantoor.

Het zal u niet verbazen dat deze indirecte beschuldiging hard is aangekomen bij het Openbaar Ministerie. Je kunt het met hem eens zijn, of oneens zijn, maar niet valt te ontkennen dat mogelijk “de drempel wordt verlaagd” als verdachten enorme kortingen kunnen krijgen bij het afleggen van belastende verklaringen. Meer in het algemeen geldt dat het waarheidsgehalte van een verklaring van iemand die een groot persoonlijk belang heeft bij het afleggen van een belastende verklaring sowieso onder druk komt te staan. Meijering is dag in dag uit bezig met dit soort zaken, zodat op zijn minst hem de vrijheid mag worden gegund om deze mening te hebben, ook al is het een harde boodschap.

Het oproepen van Meijering als getuige lijkt op voorhand een onzinnige exercitie. Want wat kun je verwachten? Als eerste obstakel dient zich uiteraard het verschoningsrecht aan. Advocaten hebben vanwege hun bijzondere positie een soort  “zwijgrecht” als zij als getuige worden opgeroepen. Dat het gaat om personen die geen klant zijn van het kantoor, maakt dit niet anders. Het gaat om informatie die hij heeft gekregen in zijn hoedanigheid als advocaat. Het is namelijk niet zo dat mensen dit tegen hem zouden zeggen, zonder dat ze zouden weten dat hij advocaat was. Dit is volkomen ondenkbaar, en daarom begrijp ik vanuit een juridisch perspectief niets van de beweegredenen van het Openbaar Ministerie om hem op te roepen. Geen zinnig mens mag er vanuit gaan dat een oproeping enige bijdrage kan leveren aan het oplossen van moorden. Tenzij je er vanuit gaat dat Meijering zijn beroep niet serieus neemt, en in strijd met zijn geheimhoudingsplicht allerlei informatie over misdrijven met het Openbaar Ministerie zou gaan delen. Dit is een vrij absurde gedachte. Meijering zou namelijk een ernstig misdrijf plegen. Het schenden van het ambtsgeheim is een misdrijf dat is strafbaar gesteld in artikel 272 wetboek van strafrecht en kan leiden tot een gevangenisstraf van een jaar. Overigens denk ik niet dat Meijering nu zo bang is voor een straf, maar vanwege zijn geheimhouding terecht weigert om vertrouwelijke informatie onder druk van een dagvaarding, met het Openbaar Ministerie te gaan delen. Nog geheel los daarvan weet iedereen, en ook het Openbaar Ministerie, dat Meijering sowieso zijn vak niet zou kunnen uitoefenen als verdachten die zijn hulp inroepen, er niet op kunnen vertrouwen dat deze informatie binnen de muren van zijn kantoor zal blijven. Er is kennelijk iets anders aan de hand dat in ieder geval niets te maken heeft met het oplossen van liquidaties,  maar mogelijk met het “bashen” van een advocaat met een onwelgevallige mening. Ik heb hier geen bewijs voor, maar op basis van gezond verstand zou het Openbaar Ministerie deze keuze niet kunnen maken .

Het verschoningsrecht is een heel erg belangrijk rechtbeginsel in ons strafrecht. Dit zorgt er namelijk voor dat mensen in vrijheid zich kunnen laten informeren over hun positie als verdachte in een komende of lopende strafzaak, door een deskundige advocaat die onafhankelijk is van de overheid die hen vervolgt. Dit beginsel staat al sinds 1886 in ons wetboek van strafrecht, maar kennelijk zijn er functionarissen geweest bij het Openbaar Ministerie voor wie de inhoud van dit beginsel wat minder belangrijk was. Meijering wordt hiermee ten onrechte in een mogelijk kwetsbare positie gebracht, omdat hij hoe dan ook onder druk wordt gesteld om iets te zeggen wat hij niet mag zeggen, en dat met het weinig luchtige onderwerp: liquidaties!

Ik hoop niet dat deze onzinnige actie van het Openbaar Ministerie ertoe leidt dat mensen minder snel geneigd zullen zijn om juridisch advies in te winnen bij een advocaat. Het is namelijk heel erg belangrijk dat je voorafgaand aan of na het contact met de politie weet wat je te wachten staat en wat je rechten zijn.

Een van de meest voor de hand liggende onderwerpen die in de regel tijdens een gesprek met een advocaat kan worden besproken, is of je je vrijwillig gaat melden en of er in een verhoor een beroep wordt gedaan op het zwijgrecht. Een goed advies hierover mag niemand worden onthouden, waar hij of zij ook van verdacht wordt. De ene keer is het gebruik maken van het zwijgrecht namelijk de beste optie, maar de andere keer beslist niet.

Bijvoorbeeld: u wordt verdacht van witwassen omdat er een groot geldbedrag bij u is aangetroffen. Als u dan niet vrij snel met een verklaring komt waarom dat geld bij u aanwezig was, dan kan dat op grond van de huidige rechtspraak nadelig voor u werken. Stel dat u zich heeft verdedigd terwijl u werd aangevallen met een mes, dan is het in de regel juist van belang om te verklaren waarom u zich heeft verweerd. Het uitblijven van een verklaring, of het pas afleggen van een verklaring na een lange periode, kan rampzalige gevolgen hebben voor het verloop van de strafzaak.

Ook kan er naar aanleiding van een gesprek met een rechtzoekende contact worden gelegd met het Openbaar Ministerie of met de politie om meer inzicht te krijgen in de beschuldiging. Ook kan er vaak worden bereikt dat de advocaat bij het verhoor aanwezig is terwijl dat wettelijk recht nog niet in alle gevallen kan worden afgedwongen.

Het is dan ook jammer dat het Openbaar Ministerie in het geval Meijering weinig rekening houdt met de gevoeligheid van de relatie advocaat en rechtzoekende. Als “een olifant door de porceleinkast” wordt de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht onder druk gezet, terwijl deze beginselen juist van essentiële waarde zijn voor onze rechtsstaat.

Meer OM in Wilders II!

De “Marokkanen-speech” van Geert Wilders tijdens de avond van de gemeenteraadsverkiezingen heeft tot extreem veel maatschappelijk debat geleid. Helaas voor Wilders heeft deze hysterische speech weinig steun voor hem opgeleverd en waarschijnlijk de integratie van Marokkanen juist bevorderd.

Nog los van het ridicule karakter van de uitspraken van Wilders die, als verliezende partij bij de gemeenteraadsverkiezingen in Den Haag, kennelijk meent de complete vreemdelingenwetgeving (inclusief internationale verdragen) opzij te kunnen zetten, dringt zich wederom de vraag op of Wilders zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 137d Wetboek van Strafrecht genoemde aanzetten tot discriminatie.

In het vorige Wilders-proces stond de politicus terecht wegens kritiek op de Islam. Nu heeft hij  expliciet over de “Marokkanen” gesproken en naar de letter van de wet is er noch sprake van een ras, noch van een geloof. Toch kan de context van de uitspraken met zich meebrengen dat de rechter de nauwe samenhang tussen het geloof en de nationaliteit voldoende zal achten om tot een veroordeling te komen. Met name kan het uitlokken van het scanderen van leuzen als “meer of minder” door de rechter uiteindelijk als het aanzetten tot discriminatie worden beschouwd.

Wilders zal zich er waarschijnlijk op gaan beroepen dat hij overmand werd door de euforie van de avond, maar dat het wat hem betreft alleen om criminele Marokkanen ging. Ik denk niet dat dit argument stand zal houden. Wilders is geen onbekende voor Justitie en is tijdens zijn vorige proces al gewaarschuwd dat hij zich op de grens van het strafrechtelijk toelaatbare begaf[1]. Wellicht kan het rechtscollege waarvoor Wilders zich zal moeten verantwoorden, hem hieraan herinneren.

Inmiddels hebben er vele groeperingen aangifte gedaan en zal – nog los van de beslissing van het Openbaar Ministerie om Wilders te vervolgen – er op zijn minst een verzoek hiertoe worden gedaan (artikel 12 Sv-procedure). Uit enquêtes blijkt dat ongeveer een derde van de bevolking wil dat Wilders wordt vervolgd. Het valt op dat de instantie, die in Nederland als enige het vervolgingsrecht heeft, in alle toonaarden zwijgt. Minister Ivo Opstelten vindt alleen dat PVV-leider Wilders zijn uitspraken terug moet nemen, terwijl Wilders al in het openbaar had aangekondigd niets terug te nemen.

Op zijn minst mag van het Openbaar Ministerie worden verwacht dat er een standpunt wordt ingenomen waaruit blijkt of de uitspraken het waard zijn om te vervolgen. Pas dan straalt het Openbaar Ministerie moreel gezag uit. Als het Openbaar Ministerie vindt dat Wilders verdachte is, dan is er alle reden om hem op zijn minst uit te nodigen voor een verhoor. Het is een zwaktebod dat het Openbaar Ministerie, dat in andere gevallen vrij actief is in het handhaven van de strafwet door middel van vervolging, deze vervolging nu laat afhangen van als eerste de aangiften. Want vergeet niet: het gaat hier niet om een klachtdelict, waarvoor een aangifte noodzakelijk is, maar om een zelfstandig vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie.

Welke keuze er ook wordt gemaakt, voor een proces tegen Geert Wilders is er meer OM nodig.

 

Maarten Pijnenburg
Advocaat in Amsterdam

info@pijnenburgadvocaten.nl

[1] Rechtbank Amsterdam, 23 juni 2011, LJN:BQ 9001.

Bestrijding van mensenhandel

In deze blog gaat mr. M.A.M. (Maarten) Pijnenburg in op de bestrijding van mensenhandel. Hij beschouwt onder meer de zaak Saban B. en legt uit dat het feit mensenhandel nog niet zo eenvoudig is.

Saban B.

Jaren geleden schrikte Nederland op door de rechtszaak tegen de vrouwenhandelaar Saban B. Hij zou schuldig zijn aan grootschalige vrouwenhandel. Hierbij zou veelvuldig sprake zijn van grof geweld tegen vrouwen.

Deze strafzaak veroorzaakte veel maatschappelijke onrust. Aanvankelijk werd deze gevestigd op het probleem van gedwongen prostitutie in ons toen nog liberale prostitutiebeleid. Hoewel er op zichzelf geen verband was, versterkte de aandacht door een beslissing van de Turkse rechter. Hij liet Saban B. tijdelijk vrij om zijn pas geboren kind te bezoeken in Turkije.

Saban B. is tot nu toe nog niet terug gekeerd, waardoor een politieke rel was geboren. Er werd een Taskforce Mensenhandel opgericht. Ook werden de Amsterdamse Wallen schoongeveegd, omdat hiermee de orde zou moeten herstellen.

De bestrijding van mensenhandel

Deze aanpak lijkt vooral vanuit de invalshoek van het bestuursrecht redelijk effectief te zijn. Het aantal ramen werd verminderde drastisch en de controle hierop intensiveerde.

Het wekt weinig verbazing dat door de intensivering van de controle het aantal excessen duidelijk afnam. Hetgeen vanzelfsprekend niet betekent dat de gewelddadige tak van de prostitutiebranche tot nul werd gereduceerd.

In de rechtspraktijk zie ik een merkwaardige tendens ontstaan. Mannen, vaak van Oost-Europese afkomst, bekostigen hun luie levensstijl op een opvallende manier. Bijvoorbeeld door hun vriendin of soms meerdere vrouwen in de prostitutie te laten werken. Niet zelden weten deze moderne Oblomovs een vriendin zo ver te krijgen dat zij volledig worden verzorgd. Hoogstens staat er een ritje, in een meestal Duitse terreinwagen, tegenover.

Mensenhandel: ingewikkelde wetsbepaling

Het is geen verrassing dat deze parasitaire levensstijl door in het bijzonder politiemensen als provocatief wordt ervaren, maar het is de vraag of er sprake van een strafbaar feit.

Artikel 273f Wetboek van Strafrecht is een vrij ingewikkelde wetsbepaling, die mensenhandel strafbaar stelt. Niet alleen de evidente gevallen, waarbij er sprake is van grof geweld, zijn strafbaar. Daarnaast zijn ook oplichtingsachtige praktijken, zoals misleiding en het misbruik maken van een kwetsbare positie onder omstandigheden strafbaar.

De uiterst gewelddadige gevallen zijn dus vrij schaars. Hierdoor richten de opsporingsteams, die nog steeds op volle oorlogssterkte aanwezig zijn, zich voornamelijk op minder duidelijke gevallen van uitbuiting.

Vrijspraak in mensenhandel

Mijn kantoorgenoot Barry Koenders bepleitte onlangs succesvol een zaak waarin cliënt terechtstond voor mensenhandel. Zijn cliënt en diens vriendin hadden er bewust voor gekozen om te leven van haar inkomsten uit de prostitutie.[1]

Koenders brak een lans voor het zelfbeschikkingsrecht van deze vriendin om zelf te bepalen of zij een slachtoffer is van mensenhandel of niet. Hij kreeg een ontketend Openbaar Ministerie tegenover zich. Hierbij werden soms dubbelzinnige telefoongesprekken op één nadelige manier uitgelegd.

Het komt erop neer dat ik dit een zorgwekkende ontwikkeling vind. Het Openbaar Ministerie maakt een onderdeel uit van de rechterlijke macht, waardoor het de officier van justitie dan ook zou sieren om meer magistratelijk te werk te gaan. Dit door kritischer naar het werk van de eigen opsporingsdiensten te kijken.

Daarbij is het niet alleen de vraag of vervolging mogelijk is. Het is ook de vraag of het zinvol is om dit soort zaken aan de rechter voor te leggen. Het Openbaar Ministerie lijkt via een omweg de legaliteit van de prostitutie in de rechtszaal ter discussie wil stellen.

De wetgever moet grenzen stellen

In ons wettelijk systeem is het echter alleen de wetgever die deze grenzen kan stellen. Vrouwen kunnen er in vrijheid voor kiezen om met een man samen te leven van de opbrengsten van prostitutie. Dit zolang prostitutie niet bij wet is verboden en er geen pooierverbod geldt.

U en ik kunnen dat goed of slecht vinden, maar als er geen sprake is van onvrijwilligheid of andere omstandigheden die op misbruik duiden, dan bestaat er geen noodzaak om strafrechtelijk in te grijpen.

Terugblikkend op het voorgaande zou het beter zijn om de kostbare opsporingscapaciteit te benutten voor de duidelijker gevallen van uitbuiting. Daar is de wetgeving voor bedoeld. In de Haarlemse zaak was er een koelbloedige rechtbank nodig die alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegende tot de conclusie kwam dat cliënt moest worden vrijgesproken.

Kortom, de bestrijding van mensenhandel laat soms te wensen over.

Indien u geïnteresseerd bent in een artikel over fouten bij het NFI, dan kunt u dit artikel via deze vinden.

[1] http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2013:8645