Het publiceren van gestolen documenten kan gerechtvaardigd zijn

Met verbazing heb ik kennis genomen van de ophef die is ontstaan over de vermeende ondertekening van Minister Cramer (Milieu. PvdA) van een steunbetuiging aan het actieblad Bluf. Het politieke klimaat is kennelijk zo dreigend geworden dat een bekennende verklaring politiek zoveel risico’s met zich mee zou brengen dat er een onderzoeksbureau aan te pas moest komen om uit te zoeken hoe deze steunbetuiging tot stand was gekomen.

Nu de lijst door 178 mensen was ondertekend, is het niet verbazingwekkend dat zich in dat geëngageerde gezelschap van toen hoogwaardigheidsbekleders van nu bevonden, die zich in de slipstream van Minister Cramer tevens publiekelijk dienden te verantwoorden voor hun in het huidige tijdsegment o zo foute keuze. Zelfs de binnen onze beroepsgroep alom gerespecteerde hoogleraar mr. Theo de Roos werd in een televisie-interview aan een “verdachtenverhoor” onderworpen en legde in tegenstelling tot de Minister een bekennende verklaring af. Gelukkig, geen omtrekkende bewegingen of een beroep op verschrijvingen of andere vormfouten.

De vraag is of er wel enige reden is om zich te verontschuldigen voor een advertentie die slechts opkomt voor de persvrijheid en zich richt tegen de vervolging van de journalisten van het actieblad, die tot publicatie waren overgegaan.

Vooral vanwege het aspect van de vrijheid van meningsuiting wekt de ophef over de advertentie verbazing. In een democratische rechtsstaat wordt algemeen erkend dat journalistieke nieuwsgaring van een enorm groot belang is om de vrijheid van meningsuiting te kunnen verwezenlijken. Door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wordt zelfs erkend dat onder bepaalde omstandigheden het veroordelen van een journalist wegens het overtreden van de wet in strijd is met artikel 10 van het EVRM, waarin de vrijheid van meningsuiting is gegarandeerd. In een bekende uitspraak[1] heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de veroordeling van journalisten, die uit misdrijf afkomstige informatie hadden gepubliceerd, als strijdig met artikel 10 EVRM geoordeeld vanwege het belang van een publicatie als bijdrage aan het publieke debat over een zaak van algemeen belang. In dit geval ging het om journalisten, die via een lek bij de Franse Belastingdienst informatie hadden verkregen over de riante salarisverhoging van een directeur, terwijl het personeel er een stuk minder op vooruit ging. Hoewel de journalisten in Frankrijk tot in de hoogste instantie wegens heling werden veroordeeld, oordeelde het Europese Hof dat de veroordeling in strijd was met de in artikel 10 EVRM gegarandeerde vrijheid van meningsuiting vanwege het belang van de publicatie als bijdrage aan het publieke debat over een zaak van algemeen belang.

Het is dan ook niet zonder meer te veroordelen dat wanneer journalisten van het weekblad Bluf de hand weten te leggen op informatie over de bouw van kerncentrales, terwijl de regering dat tegenover de buitenwereld bij hoog en laag ontkende, dat er in zo’n situatie een enorm groot belang bestaat bij publicatie als bijdrage aan het publieke debat over een zaak van algemeen belang.

Artikel 10 lid 2 van het EVRM staat toe dat er een beperking kan worden gesteld aan de uitingsvrijheid, maar dat deze beperking noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving. Alleen wanneer er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang kan een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting gerechtvaardigd zijn. Zo werd in De Telegraaf/AIVD-zaak[2] door de Hoge Raad aangenomen dat de uitlevering en inbeslagneming van AIVD-stukken gerechtvaardigd was vanwege het belang van de bescherming van staatsgeheimen.

In de kwestie Bluf lijkt het mij een zwaktebod om de bescherming van staatsgeheimen ter rechtvaardiging van je handelen te gebruiken als je op leugens wordt betrapt.

Het is dan ook goed te verdedigen dat wanneer er vandaag een journalist zal worden vervolgd in een soortgelijke situatie, dat hij dan een geslaagd beroep zal kunnen doen op de in artikel 10 EVRM gegarandeerde vrijheid van meningsuiting. Het hangt er daarbij vooral vanaf in hoeverre de journalist zorgvuldig te werk is gegaan en in hoeverre voor hem alternatieven voorhanden waren om het doel te bereiken.

Het is zelfs ondenkbaar dat de journalistiek haar taak naar behoren zou kunnen vervullen zonder incidenteel gebruik te maken van uit misdrijf afkomstige informatie. Misdaadjournalisten worden regelmatig ongevraagd voorzien van informatie uit het milieu. Dit kan een verhaal zijn, maar het kunnen ook stukken zijn met een dubieuze herkomst. Er kan een groot maatschappelijk belang bestaan om het publiek over bepaalde zaken in te lichten, hoewel het in sommige gevallen buiten twijfel staat dat eventuele documenten uit misdrijf afkomstig zijn. Dient de journalist dan te worden vervolgd? Men mag niet vergeten dat zelfs het Watergate-schandaal, dat leidde tot het aftreden van president Nixon, gebaseerd was op inside information, afkomstig van iemand die zijn ambtsgeheim schond.

Mijn pleidooi voor alle ondertekenaars zal dan ook zijn om door te gaan met het ondersteunen van acties ten behoeve van de vrijheid van meningsuiting. Het gebeurt al veel te vaak dat journalisten in de uitoefening van hun beroep ten onrechte worden belemmerd. Nog vers in ons geheugen ligt de arrestatie van cartoonist Nekschot, de gijzeling van Voskuil, Van Hout, de Telegraaf-journalisten en de vervolging van verscheidene columnisten. De vrijheid van meningsuiting is geen vrijblijvend goed, maar verdient alle ondersteuning.

Maarten Pijnenburg
Advocaat bij Keizer Advocaten in Amsterdam

[1] Fressoz & Roire, EHRM 21 januari 1999, NJ 1999.
[2] Hoge Raad, 25 maart 2008, LJN:BB 2875.

Lees ook