Euthanasie op demente patiënt: een moeilijke zaak

euthanasie

In deze blog gaat mr. N.W.A. Dekens in op een recente uitspraak van de Hoge Raad op euthanasiegebied. In deze zaak werd een arts vervolgd die euthanasie had toegepast op een demente patiënt. De vraag was of de rechtbank in deze zaak op begrijpelijke gronden heeft geoordeeld dat de arts zorgvuldig handelde. Dat bleek zo te zijn.

Euthanasieverklaring

Hoe handel je als arts als je een patiënte onder behandeling hebt die in goede gezondheid heeft laten weten pertinent niet in een verpleeghuis te willen eindigen, door vergevorderde dementie? Dan stel je met elkaar een euthanasieverklaring op en doorloop je de procedure die daarvoor bestaat. Er zal voor de arts zeer waarschijnlijk geen probleem zijn bij het toepassen van de euthanasieverklaring als deze patiënt jaren later naar een verpleeghuis moet en de wens dood te willen telkens blijft herhalen.   

Maar wat doe je als arts, als je zo’n patiënt hebt, met een doodswens die is opgesteld in goede gezondheid, daar in de gezonde jaren die volgden in volhardt, maar vervolgens wegglijdt in de ziekte en die doodswens minder duidelijk uitspreekt. Door de Alzheimer. Maar wel blijft zeggen misschien wel dood te willen als ze naar het verpleeghuis moet. En thuis weg moet. Maar eenmaal in het verpleeghuis dat niet meer zegt. Of af en teoe. Wanneer het thuisfront benadrukt hoe vreselijk het is dat hun partner of vader of moeder nu zo is, en op die plek, dat nooit zou hebben gewild, etc. Wat doe je als arts in die situatie? Laat je het gebeuren, of handel je conform de wilsverklaring die jaren eerder weloverwogen is opgesteld? Je staat als arts voor een complexe situatie. 

Euthanasie: wel of niet doen?

Het is veilig om die euthanasie niet uit te voeren. Omdat de stervenswens niet actueel getoetst kan worden. 

Doe je het wel, dan neem je een risico. Je beëindigd actief een leven. Er is geen weg terug. Je handelen wordt sowieso onderzocht en getoetst. Er kan niet alleen een probleem ontstaan met de tuchtrechter, maar ook met de strafrechter. 

Dat zijn procedures waar je niet op zit te wachten. Als arts. Neemt u dat gerust van mij aan. Advocaten die een klacht tegen zich ingediend krijgen bij de Deken en naar de Raad van Discipline moeten, vinden dat doorgaans ook een zeer onprettige ervaring. Die ze graag voorkomen. Dat geldt ook voor artsen. 

De keuze van de arts het leven van de ernstig dementerende patiënt, kan dus een hele nare en lange nasleep hebben, voor de arts. Het is makkelijker om in dit soort complexe situaties niets te doen. En om de patiënt richting verpleeghuis te laten gaan of als ze daar al zijn, daar te laten leven. Op een manier die ze, toen ze nog helder van geest waren, absoluut niet wilden.  

Er zijn ook artsen die hun nek uitsteken en de – oude – euthanasieverklaring uitvoeren. Voor hun patiënten. Die in die situatie terechtkomen die ze juist wilden voorkomen. Die beslissing zal een arts nooit lichtvaardig nemen. Daarvoor gelden allemaal zorgvuldigheidseisen waaraan je moet voldoen voor je handelt. Die eisen zijn opgesteld door de medische beroepsgroep. Zoals advocaten ook allerlei regels dienen na te leven bij het uitoefenen van hun vak, die zijn opgesteld door onze beroepsgroep.

De toetsing van de euthanasie 

In het geval van toepassen van euthanasie toetst de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie sowieso of de zorgvuldigheidseisen zijn nageleefd. Dat is wettelijk zo vastgelegd. Indien die Toetsingscommissie oordeelt dat onvoldoende zorgvuldig is gehandeld, volgt een zaak bij het medisch tuchtcollege. Waar het handelen wordt getoetst en waar je je als arts over moet verantwoorden. Als het tuchtcollege oordeelt dat de arts niet goed heeft gehandeld, kan de arts daarvoor worden gestraft door de tuchtrechter. Tot gevangenisstraf  kan dat niet leiden, maar in het ergste geval kan wel worden geoordeeld dat de arts het vak (tijdelijk) niet mag uitoefenen. 

Als het daarnaast ook tot een strafrechtelijke vervolging komt is de inzet in de strafzaak ook of de arts wel of niet zorgvuldig heeft gehandeld bij levenseinde op verzoek (artikel 293 Wetboek van Strafrecht). In de strafzaak gaat het om geen straf of maximaal 12 jaar gevangenisstraf. Ook in deze procedure wordt het handelen van de arts onderzocht. 

Deze procedures, bij de tuchtrechter en bij de strafrechter kunnen naast elkaar lopen. Zo word je als arts in je beroepsuitoefening dubbel door de mangel gehaald, als je in de geest van je ooit gezonde patiënt denkt te hebben gehandeld.  Die procedures kunnen soms wel jaren in beslag nemen. Het hangt al die tijd als een zwaard van Damocles boven je hoofd. 

Uitspraak Hoge Raad d.d. 21 april 2020

De Hoge Raad heeft gisteren (21 april 2020) in een strafzaak uitspraak gedaan over het handelen van een verpleeghuisarts die euthanasie toepaste bij een patiënt met vergevorderde Alzheimer (het arrest treft u hier aan). De doodswens zoals deze in goede gezondheid was vastgelegd in een euthanasieverklaring, kon door de ziekte niet expliciet worden herhaald door de patiënt. Deze arts voerde de euthanasie toch uit en kreeg vervolgens een zaak bij het tuchtcollege en een strafzaak. 

De rechtbank oordeelde dat de arts zorgvuldig had gehandeld, en legde geen straf op. Tegen deze beslissing is vervolgens cassatie in het belang der wet ingesteld. Omdat het complexe zaken zijn. 

Terughoudendheid bij beoordelen medisch handelen

De uitspraak van de Hoge Raad komt er simpel gezegd op neer dat de strafrechter zich terughoudend moet opstellen bij het beoordelen van het medisch handelen van de arts. Die medisch inhoudelijke beoordeling moet worden gelaten aan het medisch tuchtcollege. De rol van de strafrechter moet in dit soort zaken beperkt zijn tot het beantwoorden van de vraag of de arts zorgvuldige afwegingen heeft gemaakt alvorens te handelen. Om dat te kunnen toetsen in de strafzaak zijn door de Hoge Raad uitgangspunten geformuleerd in deze uitspraak. 

Het is wat mij betreft een duidelijke uitspraak. De Hoge Raad zegt eigenlijk dat in dit soort zaken voor de tuchtrechter een grotere rol is weggelegd dan voor de strafrechter. En – althans zo zie ik het – dat het Openbaar Ministerie terughoudend moet zijn in het strafrechtelijk vervolgen van artsen die in deze toch al uiterst moeilijke situaties handelen. Artsen moeten uitsluitend aan strafrechtelijke vervolging worden blootgesteld indien evident duidelijk is dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld. Wat (on)zorgvuldig is, is door de Hoge Raad in het arrest uiteengezet.

Mogelijk bent u ook geïnteresseerd in een blog over het tragische overlijden van hovenier Martin. Deze blog is via deze link te lezen.

De Wet USB: een moeizame start

Rechter hamer

Op 1 januari 2020 is de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) in werking getreden. Het doel van deze wet is om veroordeelden sneller de straf te laten uitzitten waarvoor ze zijn veroordeeld. De belangrijkste wijziging (voor gedetineerden) is dat het Openbaar Ministerie niet langer verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van straffen. Het Openbaar Ministerie gaat zich meer focussen op opsporing en vervolging, in plaats van verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van straffen. Tot nu toe blijkt in de praktijk de werking van de Wet USB niet bepaald voorspoedig te verlopen. Voor gedetineerden is het van belang om tijdig informatie in te winnen. Voor gedetineerdenkrant de Bonjo schreven Justin Kötter en Jordi l’Homme een artikel hierover.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van opgelegde straffen en maatregelen is met de komst van deze wet verschoven. Waar eerst het Openbaar Ministerie hiervoor verantwoordelijk was, is dit nu de minister van Justitie en Veiligheid. De wet moet ervoor zorgen dat de ten­uit­voer­legging van al eerder opgelegde straffen snel, goed en volledig plaatsvindt. 

Om deze doelen te bereiken, heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de taak gekregen om de uitvoering van straffen te coördineren. Het CJIB riep hiervoor het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen (AICE) in het leven. De verschillende partijen in de zogeheten strafrechtketen kunnen nu dus vragen over de tenuitvoerlegging stellen aan het AICE. Dat zijn partijen zoals het CJIB en de DJI.

Kinderziektes

Dit alles lijkt op het eerste gezicht een positieve ontwikkeling. Maar is dat ook daadwerkelijk het geval? Helaas stellen wij vast dat de Wet USB in de eerste maanden te maken heeft (gehad) met de nodige kinderziektes. 

Zelfmeldbeleid

Zo komt uit onze praktijk het signaal dat sinds de inwerkingtreding van de Wet USB op 1 januari het nodige mis gaat in het zelfmeldbeleid van veroordeelden. Als iemand detentiegeschikt wordt geacht door het AICE, zou de DJI een oproep tot zelfmelding moeten verzenden. Het AICE bepaalt dat iemand moet worden aangehouden als iemand niet wordt opgeroepen om zich te melden of als iemand na verzending van een oproep zich niet tijdig meldt.

Zoals hiervoor aangegeven voert het AICE op dit vlak het beleid uit. Het blijkt in de praktijk echter in sommige gevallen niet goed te gaan. Hierdoor worden veroordeelden, die de mogelijkheid zouden moeten krijgen om zichzelf netjes te melden, ineens geconfronteerd met de politie die op de stoep staat om ze op te halen. Dit zonder dat deze veroordeelden in de gelegenheid zijn geweest om zichzelf te melden en thuis het nodige te regelen en af te handelen. 

Een informatieblad over zelfmelden, te lezen via deze link.

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen

Ook ontstond begin dit jaar onduidelijkheid over het uitvoeren van voorwaardelijke straffen. De rechter kan een (gedeelte van de) straf voorwaardelijk opleggen. Dat betekent dat iemand de straf niet hoeft uit te voeren, maar dat wanneer deze persoon opnieuw een strafbaar feit pleegt, deze straf alsnog uitgevoerd dient te worden. De veroordeelde heeft dan de zogeheten algemene voorwaarde die is verbonden aan de voorwaardelijke straf overtreden.

Na het inwerkingtreden van de Wet USB ontstond hierover onduidelijkheid. Het was vóór de inwerkingtreding van de Wet USB voor de veroordeelde wél mogelijk om in hoger beroep te gaan tegen de beslissing van de rechter om de voorwaardelijke straf alsnog uit te voeren in verband met een ‘nieuw’ strafbaar feit. 

In de Wet USB is dit echter anders. Hierin is niet langer de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing van de rechter uitdrukkelijk opgenomen.

Rechters en de Wet USB

De Rechtbank Gelderland oordeelde begin dit jaar dat door de komst van de Wet USB de beslissingen die genomen zouden worden over een voorwaardelijk opgelegde straf meteen definitief zouden worden. Ook al wordt hoger beroep ingesteld tegen de ‘nieuwe’ verdenking. Voor deze ‘nieuwe’ verdenking zou iemand in hoger beroep vrijgesproken kunnen worden.

Die beslissing over de voorwaardelijk opgelegde straf blijft dan in stand. Ook al wordt een verdachte later in hoger beroep alsnog vrijgesproken van het ‘nieuwe’ strafbare feit. Dit komt er dan ook feitelijk op neer dat de verdachte de eerdere voorwaardelijke straf dan heeft moeten ondergaan. Dit terwijl hij niet de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijk opgelegde straf heeft overtreden. 

De rechtbank oordeelde dat de hiervoor omschreven situatie in strijd zou kunnen komen met het recht op een eerlijk proces. Daarom kon een uitvoering van de voorwaardelijke straf niet volgen. 

De overweging van de Rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2020:146)

Ondanks dat 2020 dus nog maar een paar weken jong was, waren er dus al zeer veel onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van de nieuwe wet USB. Mede ook omdat niet duidelijk is hoe de wetgever dit aspect van de wet heeft beoogd. 

Daarom werd deze vraag aan ons hoogste rechtscollege – de Hoge Raad der Nederlanden – voorgelegd. Is door de inwerkingtreding van de Wet USB verandering gekomen in de mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing die is genomen over een voorwaardelijk opgelegde straf?

De Hoge Raad oordeelde dat hoger beroep mogelijk blijft tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens een nieuw strafbaar feit. 

De Wet USB: een moeizame start

Wij hebben al enkele cliënten te woord gestaan met vragen over ‘zelfmelden’ en het moeten uitvoeren van voorwaardelijke straffen. Het is ingewikkelde wetgeving, waarbij zelfs diegene die voor de uitvoering hiervan verantwoordelijk zijn steken laten vallen. Al met al moet de conclusie worden getrokken dat de Wet USB op z’n zachts gezegd een moeizame start heeft gehad. Het toont ook aan dat het belangrijk is om kritisch te blijven kijken naar veranderingen die vanuit de politiek worden doorgevoerd. 

Mogelijk bent u ook geïnteresseerd in een artikel over de mogelijke wijziging van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). Klik hier om dit artikel te lezen.

Justin Kötter (strafrechtadvocaat bij Dekens Pijnenburg Strafrechtadvocaten)

Jordi l’Homme (juridisch medewerker bij Dekens Pijnenburg Strafrechtadvocaten en redactielid van de Bonjo)

Verhoging maximumstraf voor doodslag

Nancy en Jordi

Eind dit jaar zal de minister van J&V een wetsvoorstel indienen om een verhoging van de maximumstraf voor doodslag te bewerkstelligen. Er zou een te groot verschil zijn ontstaan tussen de maximumstraffen die opgelegd kunnen worden voor moord (30 jaar of levenslang) en doodslag (15 jaar). De precieze omvang van de verhoging is nog onduidelijk. Gelet op een door de Tweede Kamer aangenomen motie zou het om een verhoging van 15 naar 25 jaar kunnen gaan. Doordat de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) ook rigoureus wordt ingekort, kan dit grote gevolgen hebben. De tijd die uitgezeten moet worden bij een veroordeling voor doodslag zou fors kunnen stijgen. Voor de nieuwe editie van gedetineerdenkrant de Bonjo schreven mr. N.W.A. (Nancy) Dekens en Jordi l’Homme (LL.B/BSc) hier een artikel over.

Moord en doodslag

Het juridische verschil tussen moord en doodslag is de voorbedachte raad die voor een bewezenverklaring van moord wél vereist is en voor doodslag niet. De ondergrens voor doodslag is kort gesteld het bewust aanvaarden van de kans dat iemand door jouw handelen overlijdt. De ondergrens voor moord is het echte moment van bezinning voordat je besluit handelingen te verrichten waardoor iemand overlijdt. Dat noemen we voorbedachte raad, ook wel “kalm beraad en rustig overleg”.

In 2006 is de maximale tijdelijke straf voor moord verhoogd van 20 naar 30 jaar. Het gat tussen de maximumstraf tussen moord (30 jaar) en doodslag (15 jaar) ís daardoor behoorlijk. Het maximum van 15 jaar voor doodslag kan met éénderde worden verhoogd als in combinatie met die doodslag andere strafbare feiten zijn gepleegd door een verdachte.

Er kan onder bepaalde omstandigheden dus al 20 jaar worden opgelegd. En bovendien bestaat de variant ‘gekwalificeerde doodslag’ ook al. Dit is een doodslag die onder (straf)verzwarende omstandigheden is gepleegd. Dit kan bijvoorbeeld het dodelijk neerschieten van een persoon zijn na het overvallen van een juwelier. Hiervoor bestaat de mogelijkheid al om 30 jaar of levenslang op te leggen. 

De dood van Humeyra: verhoging maximumstraf

Je kunt je afvragen welk doel deze gewenste strafverhoging daadwerkelijk dient. Dit komend wetsvoorstel past in het pakket van strafverhogende maatregelen die de regering al jaren aan het doorvoeren is. Als reactie op de (onderhand toch wel wat hysterische) roep vanuit de samenleving om zwaardere straffen. 

Deze forse verhoging van de maximumstraf op doodslag is geen verrassing. Het past bij het signaal dat de politiek wil afgeven in de strijd tegen zware delicten. De aankondiging voor deze verhoging lijkt een rechtstreeks gevolg van de veroordeling van de man die de 15-jarige Humeyra van het leven heeft beroofd. De rechtbank kon moord niet bewijzen, maar vond de maximumstraf voor de bewezenverklaarde doodslag eigenlijk niet toereikend. En gaf daar blijk van in het vonnis (lees die uitspraak hier). 

De Hoge Raad en de voorbedachte raad

De voorname oorzaak van de problemen die ontstaan in zaken zoals die van Humeyra, vloeit voort uit een arrest van de Hoge Raad uit 2012. In dit arrest heeft de Hoge Raad de lat voor voorbedachte raad een stuk hoger gelegd. Hierdoor kan minder snel tot een bewezenverklaring van moord worden gekomen. De rechter moet echt vaststellen of iemand niet in een opwelling heeft gehandeld. 

Wat niet vergeten moet worden is dat er niet zonder reden een groot verschil is tussen het delict doodslag en moord. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het verschil in strafmaxima heeft beoogd, net zoals dit onderscheid beoogd is tussen de delicten ‘dood door schuld’ en ‘doodslag’. Doordat het verschillende misdrijven zijn, lopen de strafmaxima ook uit elkaar. Het gaat om andere gedragingen en andere beslissingen die zijn genomen voorafgaand en tijdens het delict die tot een bepaald gevolg hebben geleid. 

Afbeeldingsresultaat voor hoge raad

 

De Hoge Raad der Nederlanden

Het gevolg: hogere straffen door rechters

De rechter moet in elke individuele zaak maatwerk af kunnen blijven leveren, zeker voor wat betreft de straftoemeting. Uit een recent onderzoek blijkt dat rechters zelden de maximumstraf voor doodslag opleggen. 

Dat zegt helemaal niets over de hoogte van de straf. De afgelopen 20 jaar zijn rechters zwaarder gaan straffen, met name in gewelds- en zedenmisdrijven. Rechters geven daarmee gehoor aan een roep vanuit de samenleving. Het komt ook door de grote rol die slachtoffers hebben gekregen in strafzaken. 

Als de maximumstraf voor (ernstige) delicten steeds hoger wordt, moet een rechter – zeker in die zaken die breed worden uitgemeten in de media – van goeden huize komen om flink lager te straffen dan het maximum. Die ondergrens schuift ook omhoog als de maxima stijgen. Dat zien we nu in liquidaties in het criminele circuit met grote regelmaat gebeuren. In dat soort zaken lijkt de ondergrens onderhand te liggen op 20 jaar, daar waar dat een aantal jaar geleden terug het maximum was.

Het zou toch niet zo moeten zijn dat met een verhoging van de maximumstraf voor doodslag naar 25 jaar de ondergrens de huidige bovengrens wordt, dus 15 jaar. 

Zeker niet met in het achterhoofd dat de VI-regeling (zo goed als) mogelijk spoedig afgeschaft wordt. De VI-periode wordt in de nabije toekomst maximaal twéé jaar, in plaats van nu 1/3 van de opgelegde straf bij een veroordeling van meer dan twee jaar (lees via deze link een eerdere blog over de wijziging van de VI).

Een snelle rekensom leert dat vooral bij zaken waarin hogere straffen worden opgelegd (zoals bij moord en doodslag) de daadwerkelijk uit te zitten gevangenisstraf fors stijgt. 

Verhoging maximumstraf voor doodslag: een bedenkelijke ontwikkeling 

Wat ons betreft is het een bedenkelijk idee om het strafrechtelijke systeem in grote mate te laten regeren vanuit de maatschappelijke wens meer en hoger te straffen. Dat hoger straffen past in een ontwikkeling waarin de rechten van verdachten steeds meer op de achtergrond lijken te belanden. Terwijl het strafproces juist moet gaan om de persoon die wordt vervolgd. Dat was ooit het uitgangspunt van het strafproces. Dat lijkt door de wetgever te worden vergeten.

Een verhoging van de maximumstraf voor doodslag naar 20 jaar ligt volgens ons meer in de lijn met het beoogde verschil tussen doodslag en moord. 

De taak van de strafrechtadvocaat zal er hoe dan ook op gericht zijn voor u als verdachte te strijden voor een voor u aanvaardbare uitkomst van uw zaak. Als een vrijspraak er niet in zit, is dat een passende straf voor de persoon en de daad.

Wanneer de gewijzigde VI-regeling in werking treedt, zullen wij ons inspannen rechters te bewegen lager te straffen dan nu het geval is, ongeacht het wettelijke strafmaximum.

Lees ook over ons specialisme: geweldsdelicten

Vragen?

Heeft u vragen hierover? Neem dan vrijblijvend contact op met ons kantoor!

Nancy Dekens (strafrechtadvocaat bij Dekens Pijnenburg Strafrechtadvocaten)

Jordi l’Homme (juridisch medewerker bij Dekens Pijnenburg Strafrechtadvocaten en redactielid van de Bonjo)

Nancy en Jordi

 

Nancy Dekens en Jordi l’Homme

Mr. Big-methode

De Hoge Raad wees onlangs twee arresten (in de ‘moord in Kaatsheuvel’-zaak en de ‘Posbankmoord’), waarbij hij oordeelde dat de zogenoemde Mr. Big-methode onder omstandigheden niet toelaatbaar is. Met de Mr. Big-methode wordt gedoeld op een heimelijke operatie van de politie waarbij wordt geprobeerd de verdachte een bekentenis te laten afleggen. In deze blog gaan mr. M.A.M. (Maarten) Pijnenburg en Jordi l’Homme (LLB/BSc) hier nader op in.

Tom en Jerry

Om het op een simpele en onwetenschappelijke wijze te formuleren, heeft de misdaadbestrijding vaak de karaktereigenschappen van een Tom en Jerry-film. Opsporingsdiensten ‘jagen’ met behulp van technische hulpmiddelen op verdachten en soms op criminele organisaties die hen – vaak – te slim af zijn.

Tientallen jaren geleden volstond het nog om verdachten af te luisteren om zo inzicht te krijgen in criminele plannen en inzichten. Het gebruik van gecodeerde telefoons (encrypted) heeft gedurende langere tijd een voorsprong opgeleverd voor wetsovertreders. Door o.m. het kraken van een belangrijke server (Ennetcom) is deze situatie gewijzigd. Hierbij is namelijk zeer veel belastend materiaal boven water gekomen. Hierdoor konden grote doorbraken plaatsvinden in grote strafrechtelijke onderzoeken.

Opsporen zware misdaad

Het opsporen van zware misdaad is vanzelfsprekend sinds jaar en dag een kat en muis strijd tussen opsporingsdiensten en verdachten. Een buitencategorie vormen de moordonderzoeken, waarbij er al tientallen jaren gebruik wordt gemaakt van bijzondere opsporingsmethoden. Hierbij kan gedacht worden aan werken onder dekmantel en infiltratie. Binnen deze categorie zaken is het altijd de vraag hoe ver de politie mag gaan in (undercover)operaties.

In het algemeen geldt dat de politie zich niet schuldig mag maken aan uitlokking en geen ongeoorloofde druk mag uitoefenen. Er zijn namelijk ook zaken bekend waarbij ook na een bekentenis de verkeerde verdachte is veroordeeld (denk in dat verband aan bijvoorbeeld de Arnhemse villamoord of de zaak Ina Post). Dit gebeurt niet alleen in Amerika. 

Recentelijk (uitspraken december 2019) zijn twee zaken aan de Hoge Raad voorgelegd. Hierbij werd gebruikt gemaakt van de zogenaamde Mr. Big-methode: de ‘moord in Kaatsheuvel’-zaak en de ‘Posbankmoord’.

In beide zaken vond de Hoge Raad dat de zaken opnieuw moeten worden beoordeeld omdat in de uitspraken van het Gerechtshof onvoldoende is gemotiveerd of er sprake is geweest van ongeoorloofde druk die is uitgeoefend op de verdachten.

Wat houdt de Mr. Big-methode in?

Bij deze vorm van infiltratie wordt er net als in de bekende Netflix-serie Undercover, vrienden gemaakt met de verdachte om een vertrouwenspositie te verkrijgen. In tegenstelling tot in de serie, wordt een fictieve criminele organisatie opgetuigd. Hierbij wordt de verdachte een lucratief aanbod gedaan om hieraan mee te doen.

De verdachte krijgt klusjes aangeboden en ‘groeit’ hierdoor in de organisatie, totdat de (nep-) baas Mr. Big er achter komt dat de verdachte in verband wordt gebracht met een moord waarmee deze hem confronteert. De moord vormt een risico voor de organisatie en de verdachte krijgt de keuze of ter plekke bekennen zodat Mr. Big iets voor hem kan regelen, of niet en vertrekken.

De Netflix-serie Undercover

De Hoge Raad over de Mr. Big-methode 

De kritiek op deze methode bestond uit drie elementen:

(1) Is deze methode wel onder te brengen onder onze huidige wetsbepaling 126j Sv (stelselmatig inwinnen informatie); is het illegaal?

(2) Is het een betrouwbare methode, bestaat er niet een groot risico van valse bekentenissen, wanneer iemand in een financiële of sociale afhankelijkheidssituatie komt te verkeren van een organisatie?

(3) Is deze methode wel in overeenstemming met de verklaringsvrijheid die iemand in het strafproces heeft? Deze vrijheid is verankerd in artikel 6 EVRM en artikel 29 lid 2 Sv.

De Hoge Raad spreekt zich niet in algemene zin uit over een bekentenis die volgens deze Mr. Big-methode is verkregen, maar geeft daarbij aan dat het afhankelijk is van allerlei omstandigheden om vast te stellen of er inbreuk is gemaakt op de verklaringsvrijheid van de verdachte. Dit zal per individuele zaak door de feitenrechter (in de hiervoor genoemde zaken door het Gerechtshof) moeten worden beoordeeld en toereikend moeten worden gemotiveerd.

Grote winst 

De grote winst van beide uitspraken van de Hoge Raad is dat de Hoge Raad aangeeft dat er naast verslaglegging door middel van verbalisanten, indien mogelijk, ook auditieve of audiovisuele registratie dient plaats te vinden. Anders kan de rechter – vrij vertaald – onvoldoende controleren of de verklaringsvrijheid is geschonden.

Het proces wordt hierdoor voor alle procesdeelnemers beter controleerbaar. Dit lijkt een hele kleine stap, maar voor de rechtspraktijk – en met name voor de advocatuur – geeft het een beter houvast om te kunnen controleren of de opsporingsambtenaren niet over de schreef zijn gegaan.

Het probleem waar wij als verdedigers tot nog toe tegenaan liepen, is dat de processen-verbaal die aan ons en aan de rechtbank of het Gerechtshof ter beschikking worden gesteld, vaak een ‘gelikteversie vormen van de werkelijkheid en soms zelfs een mogelijk vervalste versie. Deze kwamen – anders gezegd – niet altijd overeen met de werkelijkheid.  

Na indringende gesprekken met onze cliënten blijkt dat er soms veel meer druk is uitgeoefend, of meer beloften zijn gedaan, dan het proces-verbaal ons deed vermoeden. De enige manier waarop wij nog enige controle konden uitoefenen was door het oproepen van de verbalisanten of begeleiders (ook wel runners genoemd) van onze cliënt de verdachte.

Als deze verzoeken al, met de nodige pijn en moeite worden toegewezen, dan leidde het vaak meer tot een ‘rituele dans’, dan tot helderheid. Iedereen die zich bezighoudt met dit soort zaken weet waar de valkuilen liggen. Het is erg veel gevraagd van de slager om zijn eigen vlees af te keuren. Bovendien kan men zich in de regel ook beroepen op hogere opsporingsbelangen, die het beantwoorden van vragen doen beletten. In de regel eindigt de verdediging weer op het punt, waar men was gestart: het proces-verbaal dat niet overeenkwam met de lezing van onze cliënt.

Vuist maken

Als rechters naar aanleiding van deze uitspraken ‘een vuist zouden maken’ en harde sancties, zoals bewijsuitsluiting, zouden toepassen indien er géén auditieve of audiovisuele registratie heeft plaatsgevonden, dan zijn we een stap verder op de weg naar een eerlijk proces. Het niet kunnen controleren van de opsporing, is vragen om moeilijkheden. Analoog aan de slogan van een bekend recherchebureau: vertrouwen is goed, maar (in dit geval) opnames zijn beter.

Wordt u verdacht van een misdrijf en wilt u advies inwinnen? Neem dan contact op met ons kantoor op het nummer 020-5237667 om te bekijken wat de mogelijkheden zijn!

Lees ook onze andere blog via deze link, over wettig bewijs.

Maarten Pijnenburg en Jordi l’Homme

Dekens Pijnenburg Strafrechtadvocaten

Roekeloosheid in het verkeer

auto ongeluk

Regelmatig ontstaat er grote verontwaardiging over straffen die door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd bij verkeersongelukken. Slachtoffers komen om het leven of raken (zwaar)gewond en de verdachten krijgen ‘maar’ een taakstraf of een korte gevangenisstraf. De verontwaardiging wordt veelal nog groter op het moment dat men hoort dat de rechter tot het oordeel komt dat een verdachte die onder invloed was van alcohol en mogelijk daarbij ook nog eens te hard reed. En als de rechter vervolgens oordeelt dat de verdachte niet roekeloos heeft gereden. In deze blog gaat mr. J.E. (Justin) Kötter in op de vraag wanneer er sprake is van roekeloosheid in het verkeer. 

Dodelijk verkeersongeval te Anna Paulowna

Verschillende media (zie bijvoorbeeld dit artikel) melden woensdag 13 maart jl. dat het leek alsof heel Anna Paulowna was uitgelopen voor de uitspraak in de strafzaak tegen Siem B. De zittingszaal te Alkmaar was te klein voor alle belangstellenden en de uitspraak was te volgen in een speciaal ingerichte videozaal.

De jonge Siem (20 jaar) stond – kort gezegd – terecht voor het veroorzaken van het fatale verkeersongeluk in de nacht van 1 september 2018 op de Sportlaan te Anna Paulowna. Bij het ongeval kwamen twee jongens van 16 jaar en een jongen van 15 jaar om het leven. Een meisje van 17 jaar raakte zwaargewond.

De rechtbank stelt vast dat verdachte Siem B. – een beginnend bestuurder – in zijn Peugeot 206 op de Sportlaan te Anna Paulowna achter een grijze VW Golf reed. De uitspraak is via deze link te lezen.

De weg betreft een zogeheten klinkerweg zonder middenstreep en de toegestane maximumsnelheid ter plaatse is 50 kilometer per uur.

De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte vlak voor een flauwe bocht naar rechts de Golf heeft ingehaald, die op zijn beurt een fietser inhaalde. De verdachte is daarbij de macht over het stuur verloren. De auto raakte vervolgens een verkeerspaal en een boom.

Vier van de inzittenden zijn uit de auto geslingerd en op straat of in de bosschages naast de weg terecht gekomen. Zoals hiervoor reeds aangehaald, kwamen 3 jongens om het leven en raakte het meisje zwaargewond.

Vaststellingen van de rechtbank

De rechtbank acht in deze zaak, gelet op de verklaringen van getuigen en bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut, bewezen dat de verdachte met een snelheid van tussen de 80 à 90 kilometer per uur heeft gereden. Uit de verklaringen van getuigen blijkt verder dat de verdachte niet heeft geremd voor de bocht en dus met een onverminderd hoge snelheid de bocht in is gereden.

Gelet op de gereden snelheid, het wegdek, het feit dat het kort voor een flauwe bocht was en mede gelet op het feit dat de auto die werd ingehaald op dat moment een fietser inhaalde, merkt de rechtbank het inhalen aan als gevaarlijk.

Verder wordt vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol en THC was ten tijde van het besturen van de auto en dat de waardes in zijn bloed hoger waren dan voor een beginnend bestuurder waren toegestaan.

Zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen

De rechtbank komt tot het oordeel dat, hoewel de verdachte zeer onvoorzichtig en gevaarzettend heeft gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven heeft geroepen, dit niet een zo uitzonderlijk geval betreft dat dit past binnen de zwaarste schuldcategorie “roekeloos”. De rechtbank oordeelt dat het rijgedrag van de verdachte onder de schuldgradatie “zeer onvoorzichtig en onoplettend” valt. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de ten laste gelegde roekeloosheid in het verkeer.

De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaar.

Onbegrip c.q. verontwaardiging in de samenleving 

Tijdens de uitspraak in de zaak van Siem B. bleek er verontwaardigd te zijn gereageerd vanuit de zaal op het moment dat de rechtbank oordeelde dat in dit geval geen sprake was van roekeloosheid.

Een op z’n zachts gezegd verbaasde reactie vanaf de zijde van slachtoffers en nabestaanden is, bij het doen van de uitspraak door de rechter, vaker waar te nemen in dit soort zaken.

Stoel gooien

Een spraakmakend voorbeeld is de vader die in 2014 tijdens de uitspraak een stoel naar de rechter gooide (zie deze link). In deze zaak was een tweejarig meisje samen met haar opa en oma werd doodgereden door de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaar (lees de uitspraak hier). Dit oordeel was voor velen volstrekt onbegrijpelijk.

Onbegrijpelijke uitspraken?

Maar hoe kan het dat deze zichtbare kloof, tussen de verwachtingen die men in de samenleving heeft en het uiteindelijke oordeel van de rechter, zo groot is?

De rechtspraak schrijft dat dit mede te verklaren is doordat er verschillende soorten straffen worden opgelegd voor de diverse typen verkeersfouten die worden begaan. [1]

Zo dient te worden beoordeeld of het gaat om onvoorzichtig rijgedrag, een grove verkeersfout of roekeloos rijden. De straffen die worden opgelegd in zaken waarin de verdachte wel roekeloos heeft gereden zijn namelijk (veel) hoger dan in zaken waarin dit niet het geval is.

Roekeloosheid in het verkeer

Juridisch kader

Ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, benadrukt in zijn vaste rechtspraak dat roekeloosheid de zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm betreft waarvan, gezien het strafverhogende effect, alleen in uitzonderlijke gevallen sprake is. [5]

Voorts volgt uit deze rechtspraak dat roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het spraakgebruik onder roekeloos wordt begrepen.

De rechter kan enkel tot het oordeel komen dat sprake is van roekeloosheid in de zin van de wet als uit feiten en omstandigheden volgt dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de bestuurder een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de bestuurder zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.

Bumperkleven, onverantwoord inhalen, te hard rijden, door rood rijden, geen voorrang verlenen en rijden onder invloed kunnen maken dat de rechter een hogere straf oplegt, maar maken niet zonder meer dat er aan de zijde van de verdachte sprake was van roekeloosheid. Er dient meer aan de hand te zijn.

Een drietal voorbeelden

In de ‘Tilburgse kat-en-muis-zaak’ was er wel sprake van roekeloosheid in het verkeer, zoals bedoeld in de wet.
In deze zaak joeg de verdachte – kort gezegd – een andere verkeersdeelnemer op. Dit deed hij met een snelheid van 115 kilometer per uur op een weg met een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. De bestuurder en een inzittende van het andere voertuig kwamen hierbij om het leven.

In een zaak uit 2013 had de verdachte in het kader van een snelheidswedstrijd gereden met een snelheid van minstens 104 kilometer per uur op een weg waar de maximaal toegestane snelheid 50 kilometer per uur was. De verdachte verloor in de bocht de controle over het stuur, waardoor hij met zijn auto tegen de achterkant van de auto van de slachtoffers is geknald, als gevolg waarvan één van de slachtoffers is komen te overlijden en het andere slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

In deze zaak laat de Hoge Raad het oordeel van het Hof dat er sprake was van roekeloosheid in het verkeer in stand.

Op 16 december 2014 boog de Hoge Raad zich over een zaak waarin de verdachte op 4 juli 2012 te Capelle aan den IJsel met een andere bestuurder, te midden van medeweggebruikers, in een wedstrijdachtige achtervolging verwikkeld was geraakt. De bestuurder reed in deze achtervolging over een langere afstand met zeer grote overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. De bestuurder is vervolgens door rood gereden en in botsing gekomen met een fietser die door het ongeval om het leven kwam. Ook in deze zaak liet de Hoge Raad het oordeel van het Hof dat sprake was van roekeloosheid in stand.

Roekeloosheid in het verkeer is niet altijd even overduidelijk

Uit de hiervoor gegeven voorbeelden uit de rechtspraak kan worden opgemaakt dat het niet eenvoudig is om vast te stellen of er in een specifieke casus sprake is van roekeloosheid in het verkeer, zoals bedoeld in de wet.
In veel gevallen lijkt het te gaan om roekeloos rijgedrag, maar blijkt er uiteindelijk juridisch gezien geen sprake te zijn van roekeloosheid. Duidelijk is dat deze kwalificatie, mede gezien het strafverhogende effect, enkel is weggelegd voor uitzonderlijke gevallen, waarbij het met name lijkt te gaan om die gevallen waarin de bestuurder van het voertuig bezig was met een spel, wedstrijd of een ruzie met medeweggebruikers. Het gaat om details, details die een groot verschil kunnen maken ten aanzien van de hoogte van de op te leggen straf.

Emoties zijn begrijpelijk

Ik sluit deze blog af door op te merken dat de emoties van slachtoffers en nabestaanden zeer begrijpelijk zijn. Geen straf zal passend zijn voor de pijn en het verdriet dat zij dagelijks voelen. Pijn en verdriet zoals eveneens veelal aanwezig bij de verdachte / veroordeelde. 

Zo verklaarde Siem B. onder andere tijdens zijn zitting dat hij onwijs te doen heeft met de families van de slachtoffers, hij ermee opstaat en naar bed gaat en het altijd bij hem is.

Verdachten hebben het ongeval niet gewild en zullen dagelijks worden geconfronteerd met het leed dat is veroorzaakt, hetgeen eveneens kan worden aangemerkt als een (uitzonderlijk zware) straf. 

Lees via deze link meer over verkeerszaken en het rijden onder invloed.

[1] Zie o.a. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2414 en HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960

Vrijspraak voor rijden onder invloed

rijden

Vrijspraak voor rijden onder invloed. In deze blog gaat mr. J.E. (Justin) Kötter in op een zaak tegen zijn cliënt die werd verdacht van rijden onder invloed. Mr. Kötter stelde zich op het standpunt dat het NFI-onderzoek, waaruit zou volgen dat cliënt had gereden onder invloed, niet kon worden gebruikt voor het bewijs en dat zijn cliënt diende te worden vrijgesproken. De rechtbank volgde dit standpunt en sprak cliënt vrij.

Kort de feiten

Op het eerste gezicht leek de onderhavige zaak zo klaar als een klontje. Het Openbaar Ministerie (hierna OM) stelde dat cliënt rond de feestdagen in 2017 had gereden onder invloed. Nadat cliënt was aangehouden werd zijn bloed onderzocht. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) had vastgesteld dat de meetbare stof 230 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg. Cliënt ontkende het drugsgebruik.

Standpunten verdediging

Voor de zitting bij de rechtbank was, zoals gebruikelijk in dit soort zaken, 15 minuten uitgetrokken. Dit liep echter toch (iets) anders, omdat alleen mijn pleidooi al 15 minuten duurde.

De verdediging heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat er bij het doen van het bloedonderzoek door het NFI op verschillende momenten sprake is geweest van een overschrijding van de gestelde termijnen.

Allereerst is aangevoerd dat het bloed door de politie niet spoedig genoeg naar het NFI is gestuurd.

Ten tweede is het bloedonderzoek niet binnen de gestelde termijn verricht dan wel gerapporteerd. Het bloedonderzoek dient twee weken na ontvangst van het bloedmonster te worden verricht. Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft niet twee weken maar vier maanden geduurd.

Tot slot dient een verdachte binnen één week door de politie geïnformeerd te worden over de uitslag van het bloedonderzoek en ook dit is in de onderhavige zaak niet binnen de termijn van één week gebeurd. De verdediging komt dan ook tot de conclusie dat het NFI-rapport niet kan dienen als bewijs, hetgeen maakt cliënt zou moeten worden vrijgesproken.

Standpunt OM

De officier van justitie reageerde op zitting door te stellen dat de termijnoverschrijding rond het bloedonderzoek is te wijten aan de achterstanden bij het NFI in die periode.

De officier stelde zich op het standpunt dat cliënt niet in zijn belangen was geschaad.

Dit maakte volgens haar dat het tenlastegelegde kon worden bewezen en zij vorderde dat cliënt zou worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 38 uren alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden.

Vrijspraak voor rijden onder invloed

Normaal doet de rechtbank in dit soort zaken onmiddellijk uitspraak. Gezien de gevoerde verweren achtte de rechtbank het niet mogelijk om onmiddellijk uitspraak te doen. De rechtbank kwam twee weken na de inhoudelijke behandeling van de zaak met het vonnis.

De rechtbank kwam met een zeer uitgebreid vonnis waarin zij uitgebreid ingaat op de relevante wetsbepalingen en de bijbehorende jurisprudentie van de Hoge Raad.

Ten aanzien van de eerste termijn – het spoedig toezenden van het bloed naar het NFI – is de rechtbank van oordeel dat bezorging van het bloed na acht dagen niet heeft te gelden als ‘zo spoedig mogelijk’. Het feit dat Oud en Nieuw in deze periode viel, maakt dat niet anders.

De rechtbank overweegt hierbij dat het bloedmonster de dag na Kerst, zijnde een woensdag, is afgenomen en dat – naast het weekend en Oud en Nieuw – nog vier werkdagen waren.

Gelet op het voorgaande is sprake van een overschrijding van de in artikel 13 van het ‘Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer’ gestelde termijn.

Op grond van het eerste verweer werd cliënt door de rechtbank vrijgesproken, waardoor het tweede en derde verweer niet meer werden besproken.

Het komt vaker voor

In deze zaak, die beperkt van omvang is, is er sprake van drie termijnoverschrijdingen aan de zijde van de politie en het NFI onder leiding van het OM (dat het bij het NFI niet altijd even goed gaat, blijkt wel uit dit artikel). Men zou wellicht kunnen denken dat deze zaak een uitzonderingsgeval is, maar niets is minder waar. Op dit moment heeft ons kantoor nog drie vergelijkbare zaken op de spreekwoordelijke plank liggen.

De officier van justitie was, zoals gezegd, van mening dat de verschillende termijnoverschrijdingen niet ernstig waren, maar wij denken hier toch echt anders over.

De Hoge Raad

Ons hoogste rechtscollege – de Hoge Raad – kwam in de jaren 80 al tot een oordeel hierover. Van een onderzoek als bedoeld in de Wegenverkeerswet kan slechts sprake zijn indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dit onderzoek heeft omringd.

Onder deze waarborgen vallen ook de verschillende hiervoor genoemde termijnen. In 2011 oordeelde de Hoge Raad nogmaals dat het zonder uitstel toezenden van het afgenomen bloedmonster aan een laboratorium behoort tot het stelsel van strikte waarborgen.

Dit wordt in 2012 nog maar een keer bevestigd door de Hoge Raad. Indien een strikte waarborg wordt geschonden mag het onderzoek niet voor het bewijs worden gebruikt. In veel gevallen zal dit betekenen dat er een vrijspraak dient te volgen.

Hiervoor merkte ik al op dat een zaak als deze veelal ‘rond’ lijkt te zijn, maar uit deze zaak volgt nog maar weer eens dat het de moeite waard is om ook in dit soort zaken die beperkt van omvang zijn goed te bekijken wat er heeft gespeeld en of alle waarborgen zijn nageleefd.

Bent u aangehouden voor rijden onder invloed? Schroom niet om contact op te nemen met ons kantoor.

Wilt u meer lezen over de misstanden bij het NFI? Lees dan deze blog van kantoorgenoot Jordi l’Homme.