Bestrijding van mensenhandel

In deze blog gaat mr. M.A.M. (Maarten) Pijnenburg in op de bestrijding van mensenhandel. Hij beschouwt onder meer de zaak Saban B. en legt uit dat het feit mensenhandel nog niet zo eenvoudig is.

Saban B.

Jaren geleden schrikte Nederland op door de rechtszaak tegen de vrouwenhandelaar Saban B. Hij zou schuldig zijn aan grootschalige vrouwenhandel. Hierbij zou veelvuldig sprake zijn van grof geweld tegen vrouwen.

Deze strafzaak veroorzaakte veel maatschappelijke onrust. Aanvankelijk werd deze gevestigd op het probleem van gedwongen prostitutie in ons toen nog liberale prostitutiebeleid. Hoewel er op zichzelf geen verband was, versterkte de aandacht door een beslissing van de Turkse rechter. Hij liet Saban B. tijdelijk vrij om zijn pas geboren kind te bezoeken in Turkije.

Saban B. is tot nu toe nog niet terug gekeerd, waardoor een politieke rel was geboren. Er werd een Taskforce Mensenhandel opgericht. Ook werden de Amsterdamse Wallen schoongeveegd, omdat hiermee de orde zou moeten herstellen.

De bestrijding van mensenhandel

Deze aanpak lijkt vooral vanuit de invalshoek van het bestuursrecht redelijk effectief te zijn. Het aantal ramen werd verminderde drastisch en de controle hierop intensiveerde.

Het wekt weinig verbazing dat door de intensivering van de controle het aantal excessen duidelijk afnam. Hetgeen vanzelfsprekend niet betekent dat de gewelddadige tak van de prostitutiebranche tot nul werd gereduceerd.

In de rechtspraktijk zie ik een merkwaardige tendens ontstaan. Mannen, vaak van Oost-Europese afkomst, bekostigen hun luie levensstijl op een opvallende manier. Bijvoorbeeld door hun vriendin of soms meerdere vrouwen in de prostitutie te laten werken. Niet zelden weten deze moderne Oblomovs een vriendin zo ver te krijgen dat zij volledig worden verzorgd. Hoogstens staat er een ritje, in een meestal Duitse terreinwagen, tegenover.

Mensenhandel: ingewikkelde wetsbepaling

Het is geen verrassing dat deze parasitaire levensstijl door in het bijzonder politiemensen als provocatief wordt ervaren, maar het is de vraag of er sprake van een strafbaar feit.

Artikel 273f Wetboek van Strafrecht is een vrij ingewikkelde wetsbepaling, die mensenhandel strafbaar stelt. Niet alleen de evidente gevallen, waarbij er sprake is van grof geweld, zijn strafbaar. Daarnaast zijn ook oplichtingsachtige praktijken, zoals misleiding en het misbruik maken van een kwetsbare positie onder omstandigheden strafbaar.

De uiterst gewelddadige gevallen zijn dus vrij schaars. Hierdoor richten de opsporingsteams, die nog steeds op volle oorlogssterkte aanwezig zijn, zich voornamelijk op minder duidelijke gevallen van uitbuiting.

Vrijspraak in mensenhandel

Mijn kantoorgenoot Barry Koenders bepleitte onlangs succesvol een zaak waarin cliënt terechtstond voor mensenhandel. Zijn cliënt en diens vriendin hadden er bewust voor gekozen om te leven van haar inkomsten uit de prostitutie.[1]

Koenders brak een lans voor het zelfbeschikkingsrecht van deze vriendin om zelf te bepalen of zij een slachtoffer is van mensenhandel of niet. Hij kreeg een ontketend Openbaar Ministerie tegenover zich. Hierbij werden soms dubbelzinnige telefoongesprekken op één nadelige manier uitgelegd.

Het komt erop neer dat ik dit een zorgwekkende ontwikkeling vind. Het Openbaar Ministerie maakt een onderdeel uit van de rechterlijke macht, waardoor het de officier van justitie dan ook zou sieren om meer magistratelijk te werk te gaan. Dit door kritischer naar het werk van de eigen opsporingsdiensten te kijken.

Daarbij is het niet alleen de vraag of vervolging mogelijk is. Het is ook de vraag of het zinvol is om dit soort zaken aan de rechter voor te leggen. Het Openbaar Ministerie lijkt via een omweg de legaliteit van de prostitutie in de rechtszaal ter discussie wil stellen.

De wetgever moet grenzen stellen

In ons wettelijk systeem is het echter alleen de wetgever die deze grenzen kan stellen. Vrouwen kunnen er in vrijheid voor kiezen om met een man samen te leven van de opbrengsten van prostitutie. Dit zolang prostitutie niet bij wet is verboden en er geen pooierverbod geldt.

U en ik kunnen dat goed of slecht vinden, maar als er geen sprake is van onvrijwilligheid of andere omstandigheden die op misbruik duiden, dan bestaat er geen noodzaak om strafrechtelijk in te grijpen.

Terugblikkend op het voorgaande zou het beter zijn om de kostbare opsporingscapaciteit te benutten voor de duidelijker gevallen van uitbuiting. Daar is de wetgeving voor bedoeld. In de Haarlemse zaak was er een koelbloedige rechtbank nodig die alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegende tot de conclusie kwam dat cliënt moest worden vrijgesproken.

Kortom, de bestrijding van mensenhandel laat soms te wensen over.

Indien u geïnteresseerd bent in een artikel over fouten bij het NFI, dan kunt u dit artikel via deze vinden.

[1] http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBNHO:2013:8645